Hoezo Ginkgo?
Blog

Hoezo Ginkgo?
Iedere herfst geniet ik van de prachtig gele bladeren van het langzaam groeiende ginkgo-boompje in mijn tuin. Terwijl deze toch 20 tot 25 meter hoog kan worden en wel 2000 jaar oud. Op een van mijn Hahnemann-reizen was ik in Weimar, eens de culturele hoofdstad van Europa vanwege Goethe en Schiller. Er was ook een Ginkgo-museum, met allerlei informatie over deze boom. Immers de wetenschapper en schrijver van de Faust, Goethe, was gecharmeerd van de schoonheid van de ginkgo-boom. Hij maakte er een gedicht over dat hij opdroeg aan een vriendin van hem. Goethe was trouwens tijdgenoot van Hahnemann en ook voorstander van homeopathie.
Deze boom kent meerdere namen. Zoals ‘Chinese tempelboom’ omdat Chinese monniken heel vroeger de ginkgo in hun tempeltuinen plantten. ‘Ginkgo’ verwijst naar de Chinese taal en het Latijnse ‘biloba’ slaat op de tweelobbige bladeren. Ook noemt men de ginkgo-boom wel de Japanse notenboom. In Japan overleefde de boom in 1945 als enige boom in Hiroshima de gevolgen van de atoomboom en wordt daar als een symbool van hoop gezien.
De ginkgosoort bestaat al ruim 2 miljoen jaar. Darwin noemde de boom wel een levend fossiel. Hij past zich goed aan, want hij gedijt ook goed in steden met vervuilde lucht. Monniken uit vroeger tijden kauwden de bladeren van de boom omdat ze hoopten evenals de boom heel oud te kunnen worden en alert te blijven.
De energie van de ginkgoboom zit bovenin. In 1998 werd aangetoond dat de werkzame stoffen van de ginkgo-boom significant verbeteringen gaven bij bloedcirculatiestoornissen in hersenen en ledematen. In WOII waren kruidengeneeskundige extracten van de ginkgo heilzaam bij gevolgen van slechte bloedcirculatie in de benen.
Homeopathische Ginkgo bilobamiddelen kunnen bijvoorbeeld voorgeschreven worden bij ouderen met doorbloedingsproblemen in de hersenen, die vergeetachtigheid en concentratiestoornissen kunnen veroorzaken, maar ook neerslachtigheid of oorsuizen.
Jan Hoes is arts voor homeopathie (niet praktiserend) en redacteur voor HM
Bron: Bruno Vonarburg: Homöotanik, Band 4.